Thuis

- Kiri, pak, kiri. Links, meneer, links, riep ik terwijl ik met de ring aan mijn linkerhand tegen het raam tikte. De chauffeur reageerde onmiddellijk en manoeuvreerde met een ongeziene behendigheid de angkutan kota naar de kant van de weg. Ik kon veilig uitstappen. In de vlucht betaalde ik de chauffeur enkele duizend rupiah’s, waarna ik me neerzette bij het dichtstbijzijnde eetstalletje. Ik bestelde enkele zoete pannenkoekjes. De man op de stoep sprak me aan.

-Dari mana, bu? Vanwaar ben je?
-Dari Belgia, pak. Tapi asli dari Semarang. Van België, meneer. Maar oorspronkelijk van Semarang.

Het zijn zinnen die ik meestal meteen achter elkaar uitspreek. De vraag wordt mij hier meermaals gesteld. Van waar ben je? Alsof het van me afdruipt dat ik ondanks hetzelfde uiterlijk toch niet helemaal bij hen hoor. Tegelijkertijd spreken ze me aan in het Indonesisch, ervan uitgaande dat ik toch wel op een of andere manier een van hen zal zijn. Ik vertel het hen graag. Mijn verhaal. De meest summiere versie weliswaar. Dat ik in België woon, maar toch Indonesische roots heb. Dat ik Indonesisch spreek met een Antwerpse tongval, doordat ik nog ‘kecil’, klein, was toen ik in België terecht kwam door ‘adopsi’, adoptie, en dat ik daardoor de taal ‘cuman sedikit’, slechts een beetje, spreek. Een innerlijk vreugdesprongetje maak ik wanneer ze zeggen dat ik de taal ‘masih bisa’, nog kan. Die ‘nog’ is er te veel aan, maar dat laat ik maar zo.

-Umur berapa ibu ke Belgia? Hoe oud was je toen je naar België gegaan bent?
-Umur dua setengah tahun, pak. Ik was tweeënhalf jaar, meneer.

Ik was tweeënhalf jaar toen ik ergens in de Antwerpse Kempen terecht kwam bij ouders die al vier biologisch eigen kinderen hadden. Ik was twintig toen ik voor het eerst mijn geboortegrond terug onder mijn voeten voelde. Toen ik voor het eerst de Indonesische zuurstof inademde. Toen ik mijn vader, mijn broer en de rest van de familie vond. Ik was eenentwintig toen ik voor zes maanden bij mijn biologische familie ben gaan wonen. Ik was tweeëntwintig toen ik voor de derde keer terugkeerde. Vierentwintig toen ik … Ondertussen ben ik tweeënveertig en schrijf ik dit tijdens mijn elfde reis in het land.

Het was deze keer negen jaar geleden dat ik hier nog eens was. Altijd waren er de omstandigheden die het mij beletten om de grote oversteek te kunnen maken. Om terug te kunnen keren naar de plek waar ik ooit vandaan kwam. De plek waar ik thuis kom. De plek die ik ben. Want alleen hier kan ik dobberen op de stroming van m’n genen, deinen op de rivier van m’n Indonesische familie, kabbelen op de zachte golven van het Oosterse leven. Alleen hier kan ik voelen wie ik ben, wie ik had kunnen zijn en wie ik ooit geweest ben. Voelen dat de cirkel rond is.

-Bu, kue sudah. De pannenkoekjes zijn klaar, mevrouw.

Ik nam de pannenkoekjes aan, betaalde de kok van dienst en zette me terug op de stoep bij m’n gezelschap.

-Mau juga, bapak? Wil je er ook, meneer?

De meneer op de stoep schudde met z’n hand.

-Tidak, terima kasih. Saya sudah makan. Nee, dank u. Ik heb al gegeten.
-Tapi enak sekali. Maar ze zijn heel lekker.
-Silahkan, ibu. Alstublieft, mevrouw, doet u maar.

Ik gehoorzaamde en genoot van elke hap. Het zijn van die kleine, alledaagse momenten waarvan ik intens geniet. Het kopen van hapjes langs de kant van de weg. Een kopi manis, koffie met suiker, bestellen. En nog een. En nog een. De spontane gesprekken in hun taal die doorheen de jaren ook de mijne werd en de subtiele immer aanwezige gewoontes die ik als vanzelf adapteer van zo gauw ik voet op Indonesische bodem zet. Het is op die momenten dat ik me voel thuiskomen. Het is op die momenten dat ik me één voel met mezelf en een rust ervaar die ik in België nooit zal vinden. Het is op die momenten dat vluchten niet meer hoeft.

-Sudah, bapak. Aku mau pulang ke hotel. Ik ben klaar, meneer. Ik zou willen terugkeren naar het hotel.
- Ayo, silahkan. Doe maar, alstublieft.

Ik nam afscheid van de man, hield de angkutan kota nummer zes tegen, sprong achterin het minibusje, riep naar de chauffeur dat hij weer mocht vertrekken en liet mezelf vervoeren doorheen de overvolle straten.

Of ik me dan in België niet thuisvoel? Absoluut wel. België is waar mijn ouders, mijn broers en zus, mijn vrienden en mijn kinderen me met liefde en vriendschap omringen. België is wat ik ken. België is hoe ik denk. Indonesië is hoe ik voel. Daarin een evenwicht vinden is mijn zoektocht van elke dag. Een zoektocht naar symbiose. Tussen hoe ik ben versus wie ik ben. Nurture versus nature. Thuis versus thuis.

©Haryanti Frateur

(Deze tekst werd tevens gepubliceerd in VAG Magazine, juni 2019)




Reacties