Perceptie

Schrijven is een eenzame bezigheid. Het vervreemdt je. Het isoleert je. Schrijven is afzien, zeggen ze. ‘Ze’ hebben gelijk. En toch kan ik het niet laten. Al van kindsbeen af ben ik gebeten door taal. Het is sterker dan mezelf. Ik schrijf omdat ik het moet. Zonder schrijven, functioneer ik niet. Dan vindt mijn brein geen uitlaatklep en dus ook geen rust.

Ik zoek graag de gezelligheid op terwijl ik schrijf. Ik weiger te verschrompelen tot een verbitterde eenzaat. De koffiebar biedt het antwoord. Ook nu. De geur van dampende versgemalen koffie, het geroezemoes en iedere klant met elk zijn bezigheid. Het is de ultieme plek om in gezelschap toch afgezonderd te schrijven.

Aan de toog: veel tumult. Het is lunchtijd. De keuken draait overuren. Rechts van mij: een man die de krant leest. Hij leunt comfortabel op zijn stoel. Schrijlings zittend in mijn richting verdiept hij zich in zijn lectuur. Een leesbril op het puntje van zijn neus. Zijn koffie onaangeroerd. Links van mij: een lege tafel. Ik: gefocust op mijn scherm. De woorden willen niet vloeien. Ik geef het tijd. Dat brengt raad, tijd.

- Is this table free?, vraagt hij.

Verdwaasd kijk ik op. Er staat een grote man. Zijn hand geklemd rond de leuning van de stoel. Ik schat hem van middelbare leeftijd. Ingeduffeld tegen het gure weer buiten. Naast hem staat een vrouw. Ze is jonger dan hij. Aan haar voeten draagt ze hakken. Haar benen te bloot. Haar decolleté te diep.

- Euh ja, stamel ik.

Meer krijg ik niet uit mijn strot geduwd. Dat gebeurt wel vaker. Dat spreken niet meer lukt. Schrijven brengt je in een andere modus. Eén waarin het gebruik van je stem onbestaande is.

- Thank you.

Ze bedanken me synchroon. Alsof ze het vooraf ingeoefend hadden. Ik geef hen verder geen aandacht. Ik nip van m’n te hete koffie. Mijn handen rond het kopje gevouwen. Ik zoek woorden. De juiste woorden.

- Are you working?, vraagt ze.

Ze hield me nauwlettend in het oog, zo blijkt.

- Ik doe een poging, antwoord ik.
- What are you doing then?
- Ik probeer te schrijven.
- Wat schrijf je dan?

(Het dringt eindelijk tot haar door dat de conversatie heus wel in het Nederlands kan verlopen.)

- Vanalles.

Schrijven is in woorden gieten wat je hersenen bedenken. Anderen inkijk geven in je gedachten. Zij heeft er geen zaken mee.

- In welke taal schrijf je dan? In het Engels?

Ze kijkt duidelijk niet verder dan haar neus lang is. (Ergernis sluipt mijn lijf binnen.)

- Ik schrijf in het Nederlands.
- Kan jij dan zo goed Nederlands?
- Nederlands is mijn moedertaal, antwoord ik.

Ik verbijt wat ik voel. Zij beseft niet hoe vaak ik met die vraag geconfronteerd word. Hoe vaak ik mezelf moet uitleggen. Hoe vaak mijn uiterlijk een onjuiste perceptie teweegbrengt. Ze bedoelt het allicht goed en ze is vriendelijk. Ik ben dat dus ook. Ik probeer.

Ze kijkt bedenkelijk. Alsof ik haar net iets heb proberen wijsmaken. Hij kijkt haar aan en ziet een verbijsterde vrouw.

- Maar hoe dan? Jij bent toch niet van hier?, vraagt hij.

Daarmee neemt hij het gesprek van haar over.

- Gewoon, ik heb nooit iets anders gesproken.
- Maar van waar ben je dan?
- Van de Kempen, antwoord ik.

Ik besef dat dit niet het antwoord is dat ze willen horen. Laat ze nog maar even in verwarring. Ik moet bekennen dat ik er stiekem van genoot.

- Maar vanwaar ben je écht?

Echt? Ben ik dan niet echt van de Kempen?

- Zijn je ouders dan al lang hier? Spreken zij ook Nederlands? Hebben ze jou dan in het Nederlands opgevoed?
- Ja, mijn ouders zijn al heel lang hier. Ze spreken goed Nederlands (ik vermijd bewust het woord 'vloeiend' ). Ze hebben me opgevoed in perfect Nederlands.
- Dat is dan wel knap van je ouders. Dat zal voor hen ook niet eenvoudig geweest zijn. Als je hier woont is het belangrijk dat je goed Nederlands spreekt. Wees hen daar maar dankbaar voor.

O.n.g.e.l.o.o.f.l.i.j.k.

- En ben je hier graag?

Uiteraard. Deze vraag ontbrak nog in het rijtje. Ik kan als geen ander de volgende vragen voorspellen. Met de regelmaat van de klok vraagt men mij hoe het voelt om hier te zijn. Hoe in godsnaam kan ik daarop antwoorden? Ik heb geen vergelijkingsmateriaal. Al beslis ik op een dag om te doen alsof ik de tijd terugdraai en ik definitief in het land van herkomst zou gaan wonen, dan nog zal ik nooit weten hoe het zou geweest zijn als ik daar opgegroeid was. Nog altijd zal de opvoeding die ik hier kreeg mij gevormd hebben en vanuit die vorming zal ik naar de wereld blijven kijken.

- Ja, ik ben hier graag.
- Heb je nog familie in je geboorteland?
- Ja.

Ik ben kort van stof. Mijn lichaamstaal maakt duidelijk dat ik geen zin heb in een verderzetting van het gesprek. Maar hun nieuwsgierigheid is te groot. Ze geven niet af. Ze willen dat het plaatje klopt. Hun plaatje, welteverstaan.

- Ga je hen vaak bezoeken?
- Ja.
- En welke taal spreek je dan met hen?
- Indonesisch.

(Hun verwarring bereikt een hoogtepunt.)

Ja ik ben hier graag en ja ik was tweeënhalf jaar toen ik hier terecht kwam en ja ik spreek al goed Nederlands en ja ik heb geluk gehad en nee ik hoef daar niet extra dankbaar voor te zijn en ja ik ben op zoek gegaan naar mijn biologische familie en ja dat kent iedereen van het programma spoorloos en ja ik heb ze gevonden en ja ik ga regelmatig terug en ja ik heb ondertussen het indonesisch geleerd en ja je wortels trekken steeds harder naarmate je ouder wordt en ja het is fundamenteel dat men weet waar men vandaan komt en nee ik kan dat gevoel niet beschrijven en ja

- Ik. Ben. Geadopteerd.

Die laatste woorden spreek ik hardop uit. Drie verlossende woorden. Ze lijken opgelucht. Hij en zij kijken elkaar aan. De puzzelstukjes vallen op hun plaats. Hun plaatje klopt. Ik ben blij hen geholpen te hebben.

Ik buig me verder over het schrijven.
Mijn koffie is koud.
Verschrompelen tot eenzaat is misschien toch niet zo erg.

© Haryanti Frateur

(Deze tekst werd tevens gepubliceerd in het VAG Magazine, december 2019)

Reacties