Graf


Alle aanwezigen knikten instemmend, ze zouden me allen vergezellen naar het graf; tantes, nonkels, neven, nichten, mijn vader, m’n broer, m’n halfzusje, mijn grootmoeder en god-weet-wie-nog-allemaal.

-Ayo, mandi! Komaan, douchen!, beval mijn vader me.

Ik gehoorzaamde. Uiteraard. Niet om tegemoet te komen aan zijn grillen, maar omdat ik er enorm naar uitkeek me nadien een herboren mens te voelen. Want ik was dan misschien wel uit die stinkende en veel te krappe bus bevrijd, de tropische hitte en daarbij de hoge luchtvochtigheid deden mijn lijf onophoudelijk zweten en klammig aanvoelen.

Het begon me stilaan te dagen waarom mijn vader zo hamerde op het douchen. (De manier waarop hij het deed, begreep ik niet.)

Terwijl ik schone kleren uitzocht, ik had degene die ik droeg al meer dan vierentwintig uur aan, liepen de andere familieleden alle kanten uit: tantes die hun kinderen een tik op hun achterwerk gaven opdat ze zich zo snel mogelijk in de juiste richting zouden begeven, nichten en neven die ineens uit het huis verdwenen om god-weet-welke reden en mijn broer die mij nog iets toeriep en nadien ook uit het zicht verdween.

Ik begreep niet waar die plotse bedrijvigheid vandaan kwam tot het moment waarop ik iedereen druppelsgewijs weer het huis van nenek, mijn grootmoeder, zag binnenkomen. Allen hadden ze hun kleding verwisseld, de vrouwen en de oudere nichten hadden zich in een hoofddoek gewikkeld. Het werd me duidelijk dat ze zich douchten en verschoonden alvorens naar de begraafplaats te trekken, uit respect voor de overledene. Een mooi gebaar, vond ik.

In colonne passeerden we eerst langs de markt, waar mijn broer Haryanto bloemblaadjes kocht. Hij vroeg me welke kleur ik verkoos: het werden er witte, hijzelf koos er roze.

-Wit was mama’s lievelingskleur, Yanti, hoe weet jij dat?
-Ik weet dat niet, Yanto. Ik vind wit de mooiste kleur van de dood.

(Het woordenboek was mijn enige hulpmiddel om mij verstaanbaar te maken.)

We liepen doorheen de straten van Semarang die in niets leken op de welgekende paradijselijke beelden van Java: witte stranden, uitgestrekte rijstvelden en wuivende palmbomen. Voorop slenterde Haryanto, met een ukele in de hand waaruit hij bewonderenswaardig mooie klanken toverde, terwijl hij zachtjes binnensmonds deuntjes zong – ik ontdekte dat er muzikaal talent in mijn genen zat. (Zij het bij mij wel diep verscholen.) Sommige nichtjes zongen met hem mee – de liedjes waren blijkbaar goed gekend – waartussen de ene lachbui na de andere elkaar hoe langer, hoe sneller en hoe luider, opvolgden. Onderweg riep nenek met een lijf vol fierheid naar iedereen die het horen wilde dat ik haar kleindochter was uit België. Helemaal achteraan bengelde mijn vader die met een gefronst voorhoofd mijmerend voor zich uitkeek. Mijn halfzusje Yulianti hield stevig zijn hand vast en vroeg tevergeefs om de aandacht van haar vader.

Het graf lag op een ruime twintig minuten wandelen van de kampung vandaan. De tocht was zwaar op het moment van de dag waarop de zon het hoogst aan de hemel stond en al zeker door de klim op het einde van de wandeling. De temperatuur overschreed probleemloos de veertig graden.

Mijn moeder lag begraven naast haar oudere zus, op een wondermooie plek bovenop een berg: Een wijds uitzicht over de stad, onder bomen die beschermend over hen waakten, in de koelte van een verfrissende bries. Waar anders dan op die plek konden doden vredevoller in alle rust hun eeuwige reis maken?

Ik haalde diep adem, ging zitten bij het graf van mijn moeder en voelde een cirkel zich sluiten: Ik was terug bij de vrouw van waaruit mijn leven ooit begon.

Ik voelde veel. Zoveel. Te veel.

Vanaf dat moment doopte ik haar laatste rustplaats tot de mooiste plek van het land. Ik zou ze voor eeuwig koesteren.

Samen met Haryanto verwijderde ik het onkruid dat over het graf woekerde en strooiden we de bloemblaadjes uit, terwijl de anderen beden – het gezoem van de gebeden klonk magisch, het leek alsof mijn moeder ten alle tijden uit haar graf kon verrijzen en ik haar aanwezigheid intens dichtbij kon voelen. Ik nam niet actief deel aan het gebed – ook al zou ik geweten hebben hoe dat in zijn werk ging en wat er van mij verwacht werd, in gedachten wilde ik haar zelf zoveel vertellen. Uiteindelijk fluisterde ik enkel maar:

-‘Het gaat goed met me, mama.’

Op deze plek wil ik ook eindigen, op deze berg in Semarang, bij de familieleden die mij zijn voorgegaan. Dicht bij mijn moeder.

Tot in de eeuwen der eeuwen.



© Haryanti Frateur

(Deze tekst werd tevens gepubliceerd in het VAG Magazine, maart 2020)

Reacties